::

beschrijfsels en gedachtenwier
ook al interesseert het je geen zier
toch lees je het hier

maandag 19 maart 2012

De man die altijd kwaad was

Hij kan er zelf eigenlijk niet aan doen, en hij denkt dat hij al altijd zo geweest is. Hij kan zich alleszins niet herinneren ooit eens niet kwaad te zijn. Hij kan zich ook niet eens voorstellen hoe dat zou zijn, zo niet kwaad zijn. Nee, hij wordt iedere dag wakker met een hele hoop woede in zijn lijf. Regenweer of zonneschijn, het kan hem allemaal geen hol schelen. Iedere dag is hij boos. Boos op zichzelf en op de mensen. Op de wereld. Op iedereen, en tegelijkertijd op niemand. Boos om glimlachende dames in de trein. Boos om fronsende mannen op de fiets. Het is niet dat hij niet vrolijk kan zijn, maar hij wordt er gewoon zo verdomde kwaad van. Op den duur merkt hij het niet meer, dat hij steeds weer vertoornd de deur uit gaat. Zelfs 's avonds alleen in zijn bed is hij woest. En niets kan hem soelaas brengen. Hij heeft het al geprobeerd, natuurlijk. Opstaan en een vrolijk wijsje fluiten, versgeperst sinaasappelsap drinken, vroeg gaan slapen, de krant niet meer lezen, glimlachen tot zijn kaken er pijn van doen. Het helpt allemaal geen zier. En eerlijk, hij wordt er gewoon nog nijdiger van. Veel vrienden heeft hij dan ook niet. Van al dat bevriend zijn gaat zijn bloed koken, zomaar, zonder dat ze iets verkeerd doen. Dat zorgt er natuurlijk voor dat hij eenzaam door het leven gaat. Al dat alleen zijn vindt hij eigenlijk best, al maakt het hem ook wat korzelig. Er zijn natuurlijk ook goede dagen. Dagen waarop hij gewoon wat nors is, wat nukkig of zo. Maar er zijn ook dagen waarop hij helemaal bloeddorstig is, zo van die dagen waarop alles gewoon te veel is. Dan zit hij te stomen op zijn vaste stekje in de trein. Zijn bruine, leren boekentas knelt hij stevig in zijn armen en hij staart stuurs kijkend voor zich uit. Zo zit hij daar ook deze ochtend, op weg naar zijn werk. Hoewel de meeste pendelaars al eens last hebben van een ochtendhumeur, verbleekt hun tijdelijke chagrijn bij zijn oneindige razernij. Terwijl hij onverstoord opgaat in zijn oeverloze toorn, merkt hij niet eens dat er tegenover hem een jong meisje komt zitten. Hij ziet niet dat ze naar hem glimlacht en dan meteen verlegen haar ogen neerslaat wanneer ze merkt dat hij haar negeert. Terwijl ze haar jas uitdoet, heeft hij geen oog voor de zonnestralen die goud doen weerkaatsen in haar haren. Hij let niet op haar ranke benen in glanzend bruine panty's, werpt geen blik op haar donkerblauwe jurkje, dat nauw aansluit om haar lijfje. Hij slaat geen acht op wat andere mannen schaamteloos likkebaardend zouden omschrijven als pronte tetjes en volle heupen. Nee, hij zit daar, armen gekruist, een frons op zijn gezicht, en heeft het veel te druk met ontzettend misnoegd te zijn. Het ontgaat hem dan ook volledig dat het meisje hem al een poosje verwonderd aankijkt. Haar blauwe ogen zijn groot van verwondering, een geamuseerde glimlach op haar gezicht. Hij beseft niet dat ze zich voorzichtigjes naar voren buigt en stoutmoedig even aan haar roze lippen likt. Zijn ogen blijven donker als donderwolken en hij heeft pas in de gaten dat ze hem vol op de mond zoent, wanneer hij haar lippen op de zijne voelt. Warm en zacht, en maar heel eventjes en dan is het weer voorbij. Hij schiet wakker en ziet nog net hoe ze prompt het compartiment uit wandelt. Verwonderd kijkt hij om zich heen en voelt dat hij vanbinnen begint te gloeien. Zijn hart lijkt zich op te blazen als een ballon, zo groot en bol dat het lijkt alsof het niet meer in zijn borstkas past. Zo groot en bol zelfs, dat hij zich even niet meer kwaad lijkt te voelen. En ontsteld voelt hij een glimlach opkomen. Hij lacht. Hij weet niet wat er gebeurt. "Hè, bah, wat melig", denkt hij bij zichzelf. Plots kan hij zich maar al te goed voorstellen hoe het voelt om niet meer kwaad te zijn. Hij huivert bij al dat sentiment, terwijl hij beseft dat die zoetsappige goedzak eigenlijk al altijd diep vanbinnen zat. En misschien vindt hij dat wel prima zo.