::

beschrijfsels en gedachtenwier
ook al interesseert het je geen zier
toch lees je het hier

donderdag 28 oktober 2010

Existentie en exponentie

Het was een doordeweekse dag, waarop ik helemaal niets gepland had en dus gewoon thuis zat. Het was niet echt een saaie dag, maar ook geen hoogvlieger, daar moet ik eerlijk over zijn. Op zo van die doorsnee dagen zonder specifieke invulling durf ik al eens een ietwat vreemde outfit dragen. Dat doe ik niet opzettelijk, het is iets dat me veeleer zomaar overkomt. En dus op deze doodgewone dag waarop ik een ietwat bijzondere outfit droeg, dronk ik koffie en las ik de krant. Dat doe ik wel vaker, op allerlei soorten dagen. Terwijl ik daar zo zat en het droeve nieuws van het overlijden van Octopus Paul probeerde te vatten, werd er plotseling aangebeld. Gezien mijn klederdracht en mijn doordeweeksheid verwachtte ik helemaal geen bezoek en dus gluurde ik even door het raam vooraleer ik opendeed. Ik zag een arm in een dikke, felrode, gewatteerde regenjas. Dikke, rode jassen zijn de werkkleren bij uitstek voor vervelende verkopers en meterstandopnemers allerhande en dus keek ik toch nog eens door het spionnetje in de deur voor ik opendeed. Ik heb namelijk een hekel aan verkopers en nog meer aan meterstandopnemers allerhande, en daarom weet ik liever wat voor gezicht ik te zien zal krijgen als ik de deur dan ook daadwerkelijk opendoe. In dit geval stond er een oudere dame op de stoep, met korte muisgrijze haren en een zilveren brilmontuur. Oudere dames kan je niet voor de deur laten staan (dat hoort niet) en dus deed ik open. Ze stelde mij meteen de vraag welke van de namen op de deurbel de mijne was ('Michiel' had ze zelf al uitgesloten) en begon een aardig gesprekje over nietvaakvoorkomendenamenenhoeleukdatwelnietis. Ik ging er welwillend in mee, want mensen praten graag over namen, of je nu Liesbeth of Loveday heet. Toen we daar zo ongeveer over uitgepraat waren, begon ze over iets helemaal anders. Ze zei dat de wereld tegenwoordig toch zo wreed was en zo enorm veranderd, en toen vroeg ze me of ik dacht dat deze wereld zou blijven bestaan. Ondertussen spotte ik een aantal brochures in haar hand, met de welluidende titel: "ZAL DEZE WERELD BLIJVEN BESTAAN?" Ze week alleszins niet af van de vakliteratuur, zoveel was duidelijk. Aangezien ik niet goed wist wat te antwoorden op zo'n belangrijke en prangende vraag, keek ik haar ietwat verbaasd aan. Daarop voegde ze eraan toe of ik daar, op mijn leeftijd, misschien nog niet veel over nadacht? (Het lijkt op het eerste zicht misschien wat vreemd dat ze refereert naar "mijn leeftijd", maar ik word wel vaker 12 jaar oud geschat. Mijn therapeut zegt dat ik het me niet te veel moet aantrekken.) Ik mompelde een incoherent antwoord over dat ik niet dacht dat de wereld zou verdwijnen en hoe alles steeds zou blijven veranderen. Ze keek me schaapachtig aan en gaf me één van haar brochures, "om er nog wat verder over na te denken." Boeiend. Terwijl ik de deur sloot, voegde ik in mijn hoofd ook getuigen van Jehova toe aan het lijstje van dragers van rode, gewatteerde regenjassen. Die informatie is zeker nog goed voor later. Ik bekeek de brochure en nogmaals werd mijn aandacht gegrepen door de gigantische titel: "ZAL DEZE WERELD BLIJVEN BESTAAN?" Dat is eigenlijk een bijzonder interessante vraag, als we even het hoge Jehovagehalte ervan negeren. Meteen nestelde ik me neer op het tapijt om daar even over te mediteren. Dat mediteren is een nieuwe hobby van mij en het blijkt meteen een bijzonder aangenaam tijdverdrijf te zijn. In mijn top63 van aangenaam tijdverdrijven, komt mediteren zeker op de 12de plaats. Na enkele uurtjes in diepe meditatie verzonken te zijn, besloot ik de brochure bij het oud papier te gooien en een groot stuk appeltaart te eten (plaats 34) en vervolgens iets helemaal anders te gaan doen (plaats 7). Omdat mijn doordeweekse dag helemaal niet meer zo doordeweeks was, moest ik immers andere kleren gaan aandoen. Wat ik daarna gedaan heb, ontgaat mij volledig en zal dus bijgevolg wel heel wat boeiender geweest zijn. Ik zal er een volgende keer eens over mediteren en jullie op de hoogte houden. Tijd nu om mijn plastieken geitje te aaien (plaats 5).

Tschüss!

maandag 18 oktober 2010

Afscheid van een kamerplant

Vandaag ontdekte ik dat een van mijn kamerplanten onverwachts gestorven is. Toen ik zijn slappe blaadjes levenloos en wat vergeeld over de sierpot zag hangen, zei ik luidop: "Auh, de plant is dood!" En wat een diepdroevig moment was dat. Er is niets triestigers dan het plotse overlijden van een kamerplant, wees daar maar zeker van. Al je zorgzame begieten, blaadjes aaien en potje naar het licht draaien, blijken volledig tevergeefs te zijn. Een overkoepelend gevoel van weemoedigheid overviel me. En dat moment zorgde ervoor dat ik, geheel tegen alle verwachtingen in, even nadacht over de vergankelijkheid van het leven. Gelukkig stopte ik daar vlug mee, want nadenken over de vergankelijkheid van het leven is bijzonder deprimerend. Heel even overwoog ik een intriest gedicht te schrijven om mijn gevoelens beter onder woorden te brengen, maar ik besefte al gauw dat dit verdriet de mogelijkheden van taal overstijgt. En daarom ben ik er dan maar gewoon niet aan begonnen. Het is namelijk een feit dat, wanneer je twijfelt aan je kunnen, het beter is om gewoon niet te proberen slagen of iets bij te leren. Wie niets doet, doet ook niets verkeerd. En dat is er eentje om op een tegeltje te laten zetten, zeg ik altijd. (Echt waar, altijd.) Maar we keren even terug naar mijn hartverscheurende relaas over mijn overleden kamerplant. Aangezien taal niet toereikend kon zijn, moest ik op zoek naar een andere manier om mijn gevoelens te kunnen uiten. Het is heel belangrijk altijd je gevoelens te uiten, want het niet uiten van gevoelens leidt tot flatulentie en is nefast voor je karma, om nog maar te zwijgen van de bilabiale chakra's. Om dit alles te vermijden, moest ik dus dringend een vorm van expressie voor mijn emoties zoeken. Ik overwoog een lied te componeren, maar ik zag in dat ik toch enige hinder kon ondervinden van het feit dat ik geen noten kan lezen. Gelukkig bedacht mijn brein gauw een nieuw plan. Ik zou mijn verdriet wegdrinken! Alle genieën doen het en ik voorzag dus geen enkel probleem met dit lumineuze idee. Ik dronk veertien glazen wodka, twaalf schoendozen appelsap, acht liter kervelsoep, twee longdrinks, een martini en vijf eierdopjes olijfolie. Het behoeft geen verdere uitleg dat ik me daarna lichamelijk wat slapjes voelde. Maar mijn plan had prachtig goed gewerkt want zelfs tijdens het leegpompen van mijn maag, heb ik niet één keer aan mijn kamerplant gedacht. Zo zie je maar, je verdriet wegdrinken kan beter zijn dan gedichten schrijven. Wie had dat gedacht? Ik alleszins niet, maar nu weet ik wel beter. Vrees echter niet, lieve fans van het poëtische woord, dat ik het rijmen en dichten nu de rug toegekeerd heb. Niets is minder waar. Wanneer ik het verlies van mijn kamerplant volledig verwerkt heb, zal ik de laatste hand leggen aan mijn eerste gedichtenbundel. Maar meer daarover een volgende keer, want nu moet ik genieten van mijn herwonnen mentale stabiliteit.

Tschüss!

donderdag 14 oktober 2010

Prozaïsche prietpraat

Je ziet dingen die er niet zijn. Dat is altijd al zo geweest. Je denkt iets te horen dat niemand anders gehoord heeft. Als een weerspiegeling van de eigen gedachten. Verzinsels die opborrelen uit de onderbuik van die voortdurende zoektocht. En even goed zie je het als parmantig pralende hersenspinsels, die je onderbewustzijn verlaten. Eerst onderdrukt stijgen ze op en komen onverwachts boven water. Soms een beetje bevreemdend, soms net wat je ervan verwacht had. Als iets goeds, als aanvulling van een onvulbare leegte. Je wilt erbij stil staan, je wilt begrijpen, je wilt zien. Maar ondertussen moet alles altijd maar vooruit. Je stapt uit. Taal wordt beeldtaal, wordt gebarentaal. Wat bedoel je? Je bevindt je in een arena van tijdloosheid. Een colosseum van onbenoembare dorische korinthische ionische. Geruisloos en zonder geluid bewegen mensen er zich voort. Alles is een schim, behalve de personages van het schouwspel. Je zweeft erboven, staat ernaast. Een banneling van verlangens van wederzijds vertrouwen. Wat je ziet is ondoordringbaar in beeld gebracht langs voor langs achter. De onzichtbaarheid van de diepte waar niets te zien is. En toch zie je gruis geruis gespuis. Dwarrelend overal om je heen als sneeuwvlokken. Je houdt je hand open en ziet die grijsgespikkeld worden. Vlekjes die niet smelten. Het overvalt je. De esthetiek van de explosie, naar het einde toe. Een analyse van duizenden seconden in een allesverwoestende oogopslag. De stilte binnenin na het oog van de storm. Een stilte die rinkelt schelt belt fluit piept overweldigt en je schrikt. Vastgeroest in de laatste zinnen word je wakker. En je keert terug. Terug naar boven, terug naar luid naar geluid naar verluidt. Tijd wordt terug aangezet, daar zijn werkelijkheid en wijzers en. Maar altijd weer ben je vergeten wat goed was van het verlies, wat gewonnen is. Vergeten en verloren, nietszeggend en verzonnen.